“Crime passionnel” in Amsterdam
Jonge vrouw doodgestoken op het Thorbeckeplein

 Fred Foppen

 

Amsterdam, maandag 26 juni 1916. Johan Grotegoed heeft het voor zijn ogen zien gebeuren. Hij werkte op het bestelkantoor van de Staatsspoorwegen op het Thorbeckeplein 10, toen hij om kwart voor acht ’s avonds vlak voor het kantoor een jong stelletje, het meisje leest iets, over straat zag lopen. Ineens haalde de jongeman met een enorme zwaai uit naar het meisje, hij gaf haar een dreun tegen de borst. Grotegoed rende naar buiten om tussenbeiden te komen, toen hij zag dat de jongeman een groot bebloed mes op de grond liet vallen. Hij had het meisje daarmee gestoken. Grotegoed greep de jongeman, die nauwelijks tegenstribbelde en bracht hem naar de politiepost Rembrandtplein op de hoek met de Halvemaansteeg. Daarvandaan is de dader overgebracht naar het bureau Singel.

                                                    

Links de melkwinkel van P. Hogervorst op Thorbeckeplein 6
en rechts de Reguliersdwarsstraat
                                   

Het gewonde meisje strompelde naar de melkwinkel van Pieter Hogervorst, vlakbij op het Thorbeckeplein 6. De vrouw van Hogervorst probeerde samen met hoofdagent van politie Kuipers en nog een agent, die op het lawaai waren afgekomen, de hevig uit haar borst bloedende jonge vrouw te helpen, maar binnen tien minuten was ze doodgebloed. Haar stoffelijk overschot is later naar het Binnengasthuis overgebracht, waar de schouwarts de overlijdensakte om 9 uur ’s avonds tekende met de aantekening “dood ingebracht; messteek i/d hartstreek”. Op de akte staat dat ze naaister op een atelier was en dat ze in de Eerste Jan Steenstraat 140 woonde.

Het slachtoffer heet Everdina Elisabeth Adriana Rijnwalt, geboren in Sas van Gent op 24 april 1897. Soms is haar naam ook gespeld als Rijnwold en Reijnwalt. De dader is Thijs Plekker, die in sommige kranten ook Thijs van Praag genoemd wordt, geboren in Amsterdam op 5 oktober 1894.

Everdina Rijnwalt was dochter van Thomas H. Rijnwalt en Adriana J. Amelunxen. Haar vader was sluisknecht in Sas van Gent bij het kanaal van Gent naar Terneuzen. Het gezin was in 1905 verhuisd naar Ransdorp, wijk D, waar haar vader werkzaam was als sluiswachter. Haar moeder is in 1906 overleden en haar vader is een jaar later met Adriana C. Michielsen hertrouwd. De 16-jarige Everdina is in 1913 uit huis gegaan om in een naaiatelier op de Ceintuurbaan 99 in Amsterdam te gaan werken.

Thijs Plekker was zoon van Maaike Plekker, op 13 februari 1867 geboren in het Friese Midlum, dat nu tegen Harlingen aan ligt. In de familie circuleert het verhaal dat Maaike al op 11-jarige leeftijd de bittere armoede in Midlum ontvluchtte. Met de veerboot uit Friesland kwam ze aan achter het Centraal Station in Amsterdam, waar een politieagent zich over het kleine meisje ontfermde. Hij bracht haar onder bij het gezin Van Praag, waar ze als dienstmeisje in huis kwam. Volgens die verhalen beviel Maaike op haar 18de van een zoon, vader onbekend, hoewel het vermoeden bestaat dat de zoon des huizes er meer van wist.

Archiefstukken in het Dienstbodenregister van Harlingen en van IJlst tonen een ander beeld. Op 8 februari 1882, toen ze net nog geen 15 was, begon Maaike haar loopbaan als dienstbode in het Friese dorp Herbaijum, tussen Harlingen en Franeker, op drie kilometer van haar ouderlijk huis. Twee jaar later werd ze dienstbode deze keer verder van huis in IJlst en op 10 april 1886 heeft Maaike zich in Amsterdam ingeschreven als dienstbode, bij een gezin in de St. Anthoniebreestraat 38. Maaike was niet erg honkvast, want bijna ieder jaar werkte ze als dienstbode op een ander adres. Op 20 maart 1893 kreeg de ongehuwde Maaike een zoon, Martijn, vader onbekend. Martijn overleed op 25 mei 1894 aan de bronchitis.  Kort erna kreeg ze weer een zoon, Thijs, die door sommigen ook Mathijs wordt genoemd, geboren op 15 oktober 1894 in de Stedelijke Kraam Inrichting op de Keizersgracht 127, opnieuw vader onbekend. Toen Maaike in september 1895 in het Binnengasthuis werd opgenomen met darmklachten stond er op haar ziekenhuiskaart ingevuld, dat zij als ongehuwde met één kind in de Wijde Lombardsteeg 6 woonde en dat haar beroep werkster was. Het opvallende is dat Maaike pas op 18 juli 1897 deze Thijs erkende als haar zoon. Mogelijk had Maaike, die als dienstbode werkte, haar Thijs in die eerste jaren, dat zij moeilijk voor hem kon zorgen, afgestaan aan een tehuis. Begin 1895 leerde zij Mordechai van Praag kennen, die net was teruggekomen uit New York waar hij enige tijd als diamantslijper had gewerkt. In september 1896 trok Mordechai in bij Maaike, die toen in de Govert Flinckstraat 276 woonde. De vrouw van Mordechai, Hanna Sarphtie, ook geschreven als Sarfati en Sarphatie, kwam pas in 1897 terug naar Amsterdam, waarna Mordechai en Hanna in 1898 officieel uit elkaar gingen.

Maaike en Mordechai zijn op 15 november 1899 in Amsterdam getrouwd. Thijs was toen vijf jaar, en dit is waarschijnlijk de verklaring dat Thijs zowel met de achternaam Plekker als Van Praag in de krant staat, hoewel nergens is te vinden dat Mordechai Maaike’s zoon Thijs heeft erkend. Mordechai had in april 1910 een baan als diamantslijper gevonden in Antwerpen, waarna het gezin naar die stad vertrok. Zoon Thijs kreeg daar een opleiding als diamantbewerker, maar toen het Duitse leger in het begin van de Eerste Wereldoorlog ook Antwerpen aanviel en de bevolking eind september 1914 zwaar te lijden kreeg onder de bombardementen met het enorme Dikke Bertha kanon, keerde het gezin in oktober van dat jaar naar Amsterdam terug. Ze trokken voorlopig in op de Rustenburgerstraat 419 bij David N. Polak, de man van Mordechai’s zus, Roosje. Thijs had andere ideeën en een maand later verhuisde hij naar Londen, waar hij werk vond als diamantbewerker. In het voorjaar van 1916 was Thijs terug in Amsterdam. Uit de gezinskaart van die tijd is niet duidelijk of Thijs definitief naar Amsterdam was teruggekomen of dat hij op familiebezoek was. In ieder geval leerde hij in die tijd Everdina Rijnwalt kennen. Thijs en Everdina, die hij meteen aan zijn vrienden presenteerde als zijn verloofde, besloten al gauw om te gaan samenwonen. Thijs stelde aan zijn moeder en stiefvader voor dat het jonge stel eerst bij hen zou intrekken in de Tweede Jan Steenstraat 25 1 hoog, maar het antwoord was voor de twee verloofden teleurstellend, nee. De reden van deze weigering is onbekend, maar Everdina had wel aan Thijs verteld, dat zij “niet van onbesproken gedrag” was. Of dat een verhullende manier was om, zoals sommigen schrijven, aan te geven dat zij als prostituee bijverdiende, is niet duidelijk; misschien ging ze alleen maar voor die tijd te vaak met jongens uit. Het is niet bekend of de ouders van Thijs op de hoogte waren van verhalen over het verleden van Edi, zoals Everdina genoemd werd. In ieder geval besloten zijn moeder en stiefvader dat Thijs en Everdina niet bij hen konden intrekken en daarom had Thijs kamers gehuurd in de Ruysdaelstraat. Thijs verdiende geld met werk als zaalwachter in het wassenbeeldenmuseum het Panopticum in de Amstelstraat, maar ook als bureaulist, een soort kantoorklerk, en als diamantslijper, terwijl Everdina volgens de documenten bleef werken in een naai-atelier.

Uit de processtukken blijkt dat Thijs na een paar weken begon te twijfelen aan de trouw van zijn Everdina op wie hij, zoals hij tijdens de verhoren voortdurend vertelde, geweldig verlekkerd was. In de avond van 26 juni 1914 kwam Thijs iets eerder terug van zijn werk, toen hij dacht dat hij gerommel in hun appartement hoorde. Eindelijk deed Everdina de deur van de kamer open, ze zei tegen Thijs dat ze iemand op bezoek had en dat het uit was tussen hen. “Veel om je gegeven heb ik toch nooit”, moet ze gezegd hebben. Ze had bezoek van een man. Deze man bleek later Meijer Hamel te zijn. Na korte tijd gingen Everdina en haar nieuwe vriend naar het huis van Meijer op de Vijzelstraat, Thijs liep op enige afstand achter hen aan. Volgens de processtukken was hij zo boos dat hij toen bedacht moet hebben dat hij een mes nodig had om “daarmede Edi te verwonden, niet om haar van het leven te berooven, maar om haar aldus te toonen dat hij niet ongestraft met zich liet spotten”. Bovendien vertelde hij tijdens zijn rechtzitting dat hij toch een aardappelschilmes nodig had. Van de Vijzelstraat liep hij naar de Kalverstraat, maar daar kon hij geen mes vinden dat aan zijn eisen voldeed en daarom liep hij door naar de bekende messenwinkel van Lachmann op de Nieuwendijk. Lachmann zou tijdens het proces getuigen, dat Plekker een mes uitzocht met een lang lemmet. Hij probeerde eerst de scherpte van het mes op papier en daarna op zijn hand. Met het mes op zak ging Thijs terug naar de Vijzelstraat, waar hij Hamel zei dat hij met Everdina moest spreken, want hij wilde haar een paar brieven en de verlovingsring teruggeven. De twee liepen van de Vijzelstraat naar de Reguliersdwarsstraat, waar Thijs tegen Everdina zei dat het uit was, dan moest  hun heftige liefdesbrieven nog maar eens goed lezen. Thijs gaf haar een brief en terwijl Everdina liep te lezen, haalde Thijs op het Thorbeckeplein ineens zijn mes tevoorschijn en stak haar één keer in de borst. Everdina was dodelijk gewond, Thijs werd gearresteerd. Zijn verhoor en dat van de getuigen duurden tot diep in de nacht.

De zaak tegen Thijs Plekker kwam al snel op 24 augustus 1916 voor bij de Rechtbank in Amsterdam. In de processtukken staat dat Thijs Plekker zoon is van Maaike Plekker en dat hij in de Tweede Jan Steenstraat woont op 25 1 hoog, het adres dus van Mordechai van Praag en zijn vrouw Maaike Plekker. De aanklacht was zwaar, “het opzettelijk in kalm overleg beraamd voornemen om mej. Rijnwalt van het leven te berooven”, dus moord met voorbedachten rade, of subsidiair “doodslag, althans zware mishandeling met doodelijken afloop”. De Officier van Justitie was er zeker van dat hier sprake was van moord met voorbedachten rade, want waarom was de verdachte anders meteen, nadat Everdina hem verteld had dat zij geen zin meer in hem had, naar een messenwinkel gelopen om daar een scherp mes te kopen, een mes dat hij uitgebreid in de winkel geprobeerd had. Getuigen van de steekpartij zouden tijdens het proces zeggen dat de dader “enigszins zonderling, niet steeds normaal scheen te zijn”. Mordechai van Praag vertelde dat Thijs “een jongen was, die soms zijn gedachten niet kon concentreren, die aan allerlei ziekten geleden had, steeds te kleine schoenen kocht, enz.”. Een andere getuige wees er op, dat het was alsof “de beklaagde soms in een andere sfeer leefde en ook op zijn eigenaardigheid om steeds boekentaal te spreken”. De gerechtelijke artsen Meursing en Te Groen hebben zeer uitgebreid verslag gedaan van alle schade die de diepe steekwond in het hart heeft veroorzaakt. Everdina had geen schijn van kans om deze acht centimeter diepe steekwond in haar hart te overleven. Aan het einde van de procesdag stelde de Officier van Justitie voor om psychiaters onderzoek te laten doen naar de geestelijke vermogens van de beklaagde, voordat vonnis zou worden gewezen.

De zaak werd op 5 december 1916 hervat. De psychiaters verklaarden dat de verdachte op het moment van de steekpartij niet geheel toerekeningsvatbaar was, omdat hij aan heftige emoties was onderworpen. Hij zou echter niet lijden aan gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke “storing zijner geestvermogens”. Volgens de psychiaters F. S. Meijers en H. J. Overbeek zou daarom een gevangenisstraf geen nadelige invloed hebben op de psyche van de beklaagde. Kans op herhaling van deze daad vonden zij niet groot. Op grond van dit psychiatrische rapport liet de Officier van Justitie de aanklacht van moord met voorbedachten rade vallen en ook omdat de verdachte bleef volhouden dat hij Everdina alleen maar met het mes had willen laten schrikken en zeker niet doden, eiste hij wegens doodslag een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek van voorarrest; de rechters verklaarden de beklaagde uiteindelijk schuldig aan “zware mishandeling, de dood tengevolge hebbend”. Thijs Plekker werd veroordeeld tot één jaar en negen maanden gevangenisstraf onder aftrek van voorarrest. Na de veroordeling werd hij meteen overgebracht van het Huis van Bewaring in Amsterdam naar de Bijzondere Gevangenis in Den Haag, waar hij op 4 februari 1918 werd vrijgelaten.

En hoe ging het verder?
De familie Rijnwalt verhuisde van Ransdorp naar Schellingwoude en vandaar in 1921 naar Velsen.

Mordechai van Praag overleed op 19 januari 1918 in Amsterdam en Maaike Plekker op 12 september 1939 in Sloten.

Thijs Plekker is op 3 april 1919 in Amsterdam getrouwd met Henriëtte Hammel. Hij speelde een belangrijke rol in de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond en hij wordt in een verslag van de Centrale Inlichtingendienst van 4 juni 1930 een vooraanstaande revolutionair genoemd.
Eén van hun kinderen, Max, was ook diamantbewerker, later omgeschoold tot metaalbewerker. Hij verbleef rond 1960 enige tijd in Marokko, waar hij voor de Algerijnse vrijheidsstrijders mitrailleurs repareerde. Thijs Plekker is in Amsterdam overleden op 28 januari 1965.

Thorbeckeplein 6 en 10 zijn nu horeca gelegenheden.

 Bronnen

Algemeen Handelsblad, 27 juni 1916, p. 2; 24 augustus 1916, p. 2; 5 december 1916, p. 10
Bevolkingsregister Ransdorp 1916, Ransdorp wijk D, p. 109
Bevolkingsregister IJlst, dienstbodenregister
De Grondwet, 25 juni 1916, p. 2; 27 juni 1916, p. 2
De Tribune, 25 augustus 1916, p. 4; 22 november 1916, p. 4; 7 december 1916, p. 4
De Tijd, 27 juni 1916, p. 3; 25 augustus 1916, p. 3
Haarlems Dagblad, 27 juni 1916, p. 2
Het Volk, 25 augustus 1916, p. 6
Moordatlas van Amsterdam, Eric Slot, Uitgeverij de Kring, 2014, p. 99, ISBN 9789491567674
Noord-Hollands Archief, Rechtbank Amsterdam, 1916, toegangsnummer 198, strafvonnissen 278 en 280
Stadsarchief Amsterdam, Alex van Reenen
Stadsarchief Amsterdam: overlijdensakte 1916 n. 4540, BSDA 00184000093; adresboek 1916/1917;
gezinskaarten 1893-1939 (Mordechai van Praag, Thijs Plekker)
Stadsarchief Den Haag, Bijzondere Strafgevangenis, Archief 1917: Thijs Plekker

www.allefriezen.nl, gemeente Franekeradeel
www.plekker.net/Plekkerboom7.html, Plekker, Friesche Plecker-tak; Greet Plekker-van Sante

www.solidariteit.nl/ingezonden/2007/max_plekker_is_dood2.html

Gepubliceerd met toestemming van de schrijver Fred Foppen. maart 2018.

HOME